Onze onlogische taal

 

(Eigen-)aardigheden

Het meervoud van slot is sloten,
maar toch is het meervoud van pot geen poten.
Evenzo zegt men altijd: één vat en twee vaten,
maar zal men zeggen: één kat en twee katen?
Wie gisteren ging vliegen, zegt heden: ik vloog,
dus U zegt misschien van wiegen, ik woog.
Nee, pardon, want ik woog is afkomstig van wegen,
maar … is nu ik voog een vervoeging van vegen?
En dan het woord zoeken vervoegt men: ik zocht,
en dus hoort bij vloeken misschien ook: ik vlocht
Alweer mis, want dit is afkomstig van vlechten
maar ik hocht is geen juiste vervoeging van hechten.
Bij roepen hoort riep, maar bij snoepen geen sniep.
Bij lopen hoort liep, maar bij kopen geen kiep.
En evenmin hoort bij slopen, ik sliep.
Want dat is afkomstig van het schone woord slapen,
maar zet nu niet weer: ik riep bij het rapen.
Want dit komt van roepen en u ziet het terstond:
zo draaien we vrolijk in het kringetje weer rond.
Van raden komt ried, maar van baden geen bied.
Dit komt weer van bieden, ik hoop dat u het ziet.
Ook komt hiervan bood, maar van wieden geen wood.
U ziet de verwarring is akelig groot.
Nog talloos veel voorbeelden zijn te geven,
want gaf hoort bij geven, maar laf niet bij leven.
Men spreekt van: wij drinken en hebben gedronken
maar niet van: wij hinken, wij hebben gehonken.
’t Is, ik weet en ik wist, zo vervoegt men dat,
Maar schrijft u niet bij vergeten, vergist,
dat is een vergissing, ja moeilijk, dat is ‘t,
Het volgende geval is bijna te bont,
bij slaan hoort: ik sloeg, niet ik sling of ik slond.
Bij gaan hoort: ik ging, niet ik gong of gond.
En noemt u soms een mannetjesrat een rater?
Dat gaat wel op bij een kat en een kater.